De professionalisering van de beweging leverde niet alleen heel wat appreciatie op van de overheid, politici en andere organisaties, het zorgde er ook voor dat een breder publiek bereikt werd. Bovendien kwam de nadruk meer op dienstverlening te liggen. De eensgezindheid onder de holebiverenigingen kwam goed tot uitdrukking bij de oprichting van de Belgian Lesbian and Gay Pride, die vanaf 1996 organisator werd van de Roze Zaterdagen. Zowat alle verenigingen aan beide kanten van de taalgrens sloten zich hier immers bij aan.
Er kwamen Roze Huizen in verschillende steden zoals Gent, Antwerpen, Hasselt en Leuven. Bovendien waren verenigingen niet enkel actief in grote steden, maar ontstonden er ook aftakkingen of nieuwe groeperingen in kleinere regio’s zoals Herentals, Ieper, Hoogstraten en Geraardsbergen. De jongerengroepen kwamen op als frisse en dynamische kracht en verenigden zich niet alleen in de FWH, maar ook in een apart samenwerkingsverband met Wel Jong Niet Hetero. Tegenwoordig zetten zelfs meer en meer scholieren de stap naar een holebivereniging: zij kunnen terecht bij de -19jaarwerking van de koepel. Daarnaast is ook het belang van de digitale (r)evolutie onmiskenbaar: terwijl de Roze Drempel in 1995 als eerste homo- en lesbiennegroep een website lanceerde, is het internet vandaag niet meer weg te denken als essentieel medium voor communicatie en informatieverstrekking.
De periode tussen 1995 en 2003 vormt de vooravond van een periode vol wettelijke verwezenlijkingen en een grote doorbraak in de zichtbaarheid én bespreekbaarheid van holebiseksualiteit en transgenderisme in de Vlaamse en Belgische samenleving. De ceremonie van Tom Lanoye en René Los in 1996, in het kader van geregistreerd partnerschap, was een van de sleutelmomenten in de strijd voor de openstelling van het homohuwelijk, dat in 2003 bereikt zou worden.
In 1999 werd FWH de officieel erkende vertegenwoordiger van het holebimiddenveld bij de Vlaamse minister van Gelijke Kansen. Het FWH veranderde in 2002 haar naam naar de Holebifederatie.